Je scriptie schrijven is niet altijd een leuke klus. Je hebt de informatie al zo vaak gezien en soms heb je het overzicht even niet meer. Het kan ook zijn dat je niet meer ziet wat je al hebt geschreven. Met deze tips kom je weer verder en houd je het schrijven leuk.
Wanneer je op het punt bent beland dat je het even niet meer ziet wat je hebt geschreven, dan is het goed om een lijstje voor jezelf te maken met daarop de inhoudsopgave. Doordat je dit hebt opgeschreven kun je makkelijk doorstrepen wat je al geschreven hebt en houd je overzicht in je analyse. Zet desnoods de paragrafen op het lijstje.
Als je het even niet meer ziet zitten is het ook altijd goed om met iemand anders te sparren over wat je aan het doen bent. Vertel degene waar je mee bezig bent en welke resultaten je tot nu toe hebt. Door er met iemand over te praten kun je tot inzichten komen. En diegene kan je natuurlijk ook altijd kritische vragen stellen, waardoor je terug moet naar je informatie. Want wat voor jou duidelijk is, hoeft nog niet voor een ander duidelijk te zijn. Bekijk het zo: jij bent de expert op dat stukje en je moet je gesprekspartner overtuigen van je onderzoek.
Iets dat ook altijd helpt is even pauze houden. Ga bijvoorbeeld een rondje wandelen, luister even naar muziek, lees een tijdschrift, ga sporten, doe gewoon totaal iets anders. Als je daarna met een frisse blik naar je rapport kijkt, kan het zomaar zijn dat je ineens weer ziet wat je aan het doen bent en wat je nog allemaal moet doen. Even afstand nemen werkt vaak beter dan maar door blijven buffelen en het op een gegeven moment niet meer zien. Soms is het zelfs goed om je rapport even een dag te laten liggen en dan de volgende dag weer fris verder te gaan. Je zult zien dat je dan weer meters kunt maken.
Wil je nog meer informatie krijgen over het schrijven van je scriptie? Hoe je te werk moet gaan bij het uitvoeren van je afstudeeronderzoek? Lees alles hierover in ons e-book “Help! Ik moet onderzoek doen“ speciaal geschreven voor studenten.
Het effect vaststellen van je interventie, kan met een experimenteel onderzoek. Hierbij kijk je door middel van twee groepen of je interventie of activiteit werkt. De ene groep krijgt de interventie (experimentele groep) en een soortgelijke groep krijgt de interventie niet (controle groep). Je bekijkt dan de verschillen tussen de twee groepen. Je kunt ook kijken naar verschillen voor en na ‘het experiment’: je interventie of activiteit. Je kunt dit ook combineren. Wij leggen je uit hoe je een experimenteel onderzoek kunt inzetten.
Voordat je je interventie of activiteit gaat uitvoeren wil je weten wat je nulpunt is. Je wilt weten wat de houding of stand van zaken tot nu toe is. Je doet dan een nulmeting: een onderzoek om erachter te komen waar je doelgroep op dat moment staat.
Nadat je je interventie of activiteit hebt doorgevoerd ga je een nameting uitvoeren. Hoe denken mensen er nu over. Deze resultaten vergelijk je met de data die je hebt verzameld bij de nulmeting. Hierdoor zie je het effect van de manipulatie.
Je kunt er zelfs voor kiezen om twee nametingen te doen: één vlak na de interventie en één een half jaar later. Hiermee breng je het korte termijn en het lange termijn in beeld.
De doelgroep wordt in twee groepen verdeeld, een experimentele- en controlegroep. De experimentele groep neemt deel aan het experiment: je interventie of activiteit. En de controlegroep niet of gebruikt de oude dienstverlening/product. Je kunt ook kijken of je naast je doelgroep, die volledig deelneemt aan je interventie of activiteit, een soortgelijke groep kunt vinden voor je onderzoek. Door na de interventie of activiteit de twee groepen te vergelijken zie je het effect van ’je experiment’.
Door de voor- en nameting van de experimentele en controlegroep met elkaar te vergelijken, krijg je een duidelijk beeld van de effecten van je interventie. Op basis hiervan kun je het besluit nemen om door te gaan met het oude of juist te gaan voor het nieuwe. Tevens kan je ervoor kiezen om het nieuwe verder te ontwikkelen.
Heb je hulp nodig bij het opzetten van een experimenteel onderzoek? Wij denken graag met je mee over een effectmeting door middel van een experimenteel onderzoek.
Wanneer je interviews afneemt kun je veel te weten komen. Je verzamelt voornamelijk kwalitatieve data. (Er zijn enkele trucjes om ook kwantitatieve data te verzamelen.) Nog voordat je interview start, is het van belang dat je je interviewvragen goed gedefinieerd hebt. Want vragen stellen doe je niet voor de lol: ze moeten uiteindelijk antwoord geven op de hoofdvraag van je onderzoek. Daarom geef ik je tips hoe je je interviewvragen zo goed mogelijk vormgeeft:
Tot slot wil ik je meegeven dat het belangrijk is om objectief te blijven tijdens het interview. Je eigen mening speelt hierin geen rol. Zorg ervoor dat de geïnterviewde zijn eigen verhaal kan vertellen.
Meer tips om je interview goed voor te bereiden? Lees dan mijn blog ’10 tips om een interview voor te bereiden’ of ’15 tips voor een goed interview’.
Stel je wilt een onderzoek doen onder een doelgroep die uit wel 10.000 mensen bestaat, moet je dan alle 10.000 mensen spreken om tot de juiste resultaten te komen? Zeker niet, slechts een deel van de onderzoekspopulatie hoeft mee te doen aan jouw onderzoek om tot representatieve resultaten te komen. Ik vertel je wat representativiteit inhoudt en wanneer iets representatief is.
Representativiteit houdt de mate in waarin de respondenten uit een steekproef een goede afspiegeling vormen van de doelgroep van je onderzoek. Je onderzoek is hierdoor representatief, wat betekent dat de eindconclusie van je onderzoek kloppend is voor ‘iedereen’ in je onderzoekspopulatie.
Een steekproef
Wanneer je een onderzoekspopulatie van 10.000 mensen hebt, zal je uiteindelijk 400 mensen moeten spreken om tot de mening van de grotere groep te komen. Dit houdt niet in dat je maar 400 mensen hoeft te benaderen. Je hebt te maken met een responspercentage. Dit is het percentage mensen dat meedoet aan je onderzoek. Je responspercentage is afhankelijk van het onderwerp dat je onderzoekt, hoe gemakkelijk en leuk het is om mee te doen aan jouw onderzoek en wat mensen ervoor terug krijgen. Ik ga vaak uit van 30% omdat ik vaak naar leuke onderwerpen onderzoek mag doen en inmiddels ervaring heb met het gemakkelijk maken van meedoen aan een onderzoek en ik de opdrachtgever vraag voor een leuk cadeautje voor de mensen die meedoen met het onderzoek. Tips om je respons te verhogen
Doordat niet iedereen mee zal doen aan je onderzoek zal je dus een grotere steekproef moeten trekken. Als je 400 respondenten nodig hebt en je uitgaat van een responspercentage van 30% heb je een steekproef van 400/30%=1.333 mensen nodig trekken.
Wanneer je een onderzoek doet moet je er rekening mee houden dat hoe kleiner de onderzoekspopulatie wordt, hoe groter het aantal respondenten wordt om tot representatieve eindresultaten te komen. Soms is echter de input die respondenten geven waardevoller dan de hoeveelheid mensen die meedoen. Je hebt het dan over kwalitatief onderzoek. In sommige gevallen kan het belangrijker zijn om te focussen op de resultaten van het onderzoek dan de representativiteit. Lees hierover meer in mijn blog ‘Kwalitatief en kwantitatief onderzoek: wat is wat?’.
Wil je weten hoeveel respondenten je nodig hebt voor jouw onderzoekspopulatie: ga dan naar een steekproefcalculator. Vaak geven deze ook meteen aan hoeveel mensen je moet benaderen in je steekproef.